“Je bent hier eigenlijk thuis…”
De woorden, wat terloops door de gastenbroeder van het klooster uitgesproken, houden me bezig. Je bent hier thuis, ja, dat ervaar ik ook zo. Maar wat maakt nou dat ik voel dat ik thuis kom?
Zijn het de veilige muren van het klooster, de beschermde omgeving, ver weg van de boze wereld? Zijn het de broeders, die met hun gastvrijheid zo veel ruimte bieden om gewoon maar te zijn? Is het de stilte en de rust van het niets hoeven doen, even geen verantwoording nemen of af te hoeven leggen?
Het zijn allemaal voorwaarden die maken dat ik thuis kom. In deze veilige en ruime stilte kom ik thuis bij mezelf. Weg van de afleiding en de drukte van het leven. Weg van het moeten en het presteren. Gewoon maar laten gebeuren, laten zijn wat is. Mijn hart weer voelen kloppen. Laten opborrelen wat onder de oppervlakte aanwezig is.
Hier kom ik thuis bij God. Omdat in de stilte weer verbinding mogelijk is met de Bron. Niet wegrennen, omdat ik nog zoveel moet of wil. Niet wegvluchten voor de confrontatie. Maar rusten in de aanwezigheid van de Schepper. In stilte. Niets te vragen, niets te vertellen. Luisteren. Ademen. Zijn.